19 juni 2011

Lieveheersbeestje

Coccinelle (spreek uit: koksinelle). Oftewel Lieveheersbeestje. Een mooie naam, voor een ezel. Coccinelle had geen stippen, maar een grijze vacht, met een vleugje bruin er doorheen. Haar oren waren groot, haar ogen diepbruin. Op haar rug droeg ze twee grote tassen, aan elke kant een. In de tassen zaten onze rugzakken en een koeltas met onze verrassingslunch.

We hadden de route langs het kanaal gekozen. Als ons ezeltje niet wilde doorlopen, dan mochten we haar met een takje – ‘zachtjes!’, hadden ze gezegd – een tikje op haar billen geven. Maar dat bleek niet nodig. Een ‘hop, hop, hop Coccinelle’ , bleek voldoende om haar te laten doorlopen. Zou ze er lol in hebben?, vroegen we ons af. Het was moeilijk te zien. Ze kwispelde niet met haar staart, begon niet enthousiast te hijgen, sprong niet tegen ons op, gaf geen kopjes, begon niet luid te spinnen. En wat doen ezels ook weer? O ja, balken deed ze ook niet. Wel nam ze al lopend af en toe een hap gras uit de berm.

Tijdens de lunch mocht ze grazen, maar kwam toch even bij ons kijken. Zou ze ons lief vinden? Haar donkere ogen verraadden niets. Of wilde ze misschien een hapje quiche? Of vond ze het gewoon gezellig om ons gezelschap te houden? We wisten het niet. Gedurende de tweede helft van onze tocht begon ze langzamer te lopen. Zou ze moe zijn? Zou ze het warm hebben? De eindbestemming kwam steeds dichterbij. En de hoefjes van ons Lieveheersbeestje gingen steeds minder snel. Steeds vaker moesten we het takje gebruiken.

We liepen de laatste brug op. En plotseling bleef het ezeltje stilstaan. Geen poot wilde ze meer verzetten. Vriendelijk vroegen we haar om door te lopen. Coccinelle luisterde uiteindelijk en traag liep ze omhoog. Ik zette haar in de schaduw en haalde de tassen van haar rug, en haalde ook de dekens eraf. Haar rug was warm. Bij het afscheid gaf ze me een duw, met haar neus.