Afdalen. In tegenstelling tot mijn zwager ben ik er niet dol op. Je moet enorm goed opletten. Op gaten in de weg, losse stenen en scherpe bochten. Ook is het vermoeiend, al dat knijpen in je remmen. Waarbij me bovendien soms de angst bespringt dat mijn remkabel knapt en ik in het ravijn zal storten.
Bij het monument van Simpson stapt mijn zwager af: ‘Kom op, leuk, even een fotootje maken.’
Goed plan. Ik rem, stap af en steek over richting monument. ‘KIJK UIT! STOMME TRUT!’, klinkt het keihard. Ik schrik. De wielrenster scheert vlak achter mij langs. Was ik een seconde later overgestoken, dan was de vrouw met zo’n 60 km per uur vol op mij geklapt. Of ze had moeten uitwijken en was zo de afgrond in gereden (langs de weg zijn geen vangrails).
Mezelf vervloekend zet ik mij op de trap van het monument. Ik lach automatisch voor de foto, maar mijn hart gaat nog als een razende tekeer. Ik denk aan wat er had kunnen gebeuren. Ik had alleen koffie op, en niet zoals Simpson, amfetamine en een glas cognac. En nog was het bijna verkeerd met me afgelopen. Hard knijpend in mijn remmen zet ik de afdaling voort. Eenmaal beneden zien de lavendelvelden er nog mooier uit dan op de heenweg.
29 juni 2011
28 juni 2011
Mont Ventoux
De ‘mietjeskant’, zo wordt de beklimming van de Mont Ventoux vanaf het plaatsje Sault genoemd. Want het gemiddelde stijgingspercentage is slechts 4,4% – tot aan het laatste stuk door het maanlandschap, waar de hel voor iedereen losbarst. Dat stelt inderdaad weinig voor vergeleken met de ‘echte’ beklimming vanuit Bedoin (gemiddeld 9% tot aan het laatste stuk). Maar deze barre tocht hadden we vorig jaar al gedaan.
Het mag dan de watjesroute zijn, hij was wel erg mooi. En omdat we toch de toeristische route deden, vonden we dat we het ons ook wel konden permitteren om onderweg uitgebreid foto’s te maken. Van de dieppaarse lavendelvelden, van de schitterende uitzichten over het dal (het was helder en je kon echt ver kijken), maar natuurlijk ook van onszelf in actie (voor een scherp beeld reden we om de beurt in slow motion voor de camera langs). Kortom, het was een prima dagje uit. Het was niet al te warm en soms kregen we wat extra verkoeling van de mistralwind.
Plotseling doemde hij op, de top van de Mont Ventoux! Het gevreesde maanlandschap, waar Tom Simpson in ’67 de uitputtingsslag verloor en het leven liet. Ons fietstochtje was voorbij, voor ons lag de klim der klimmen. Waren we tot dan toe amper een wielrenner tegengekomen, nu stikte het ervan. We voegden ons bij de andere dwazen. Nu is gemiddeld 8,5% stijgen sowieso afzien, maar de mistralwind – die in het kale landschap alle ruimte had – maakte het afschrikwekkend zwaar. Had je de wind recht van voren, dan suisde hij om je hoofd en was het moeilijk je benen nog rond te krijgen. Pakte hij je plotseling in de flank, dan maakte je met fiets en al een flinke zwieper opzij.
Halverwege hield ik even halt om te wachten op mijn zwager. Een jongen in clubtenue trapte me voorbij. Ver voorover gebogen hing hij over zijn stuur. ‘Wat een kútwind!’, riep hij uit.
De laatste bocht, voor de top. Even voor de leken: verwacht boven geen finishstreep met vlaggen, slingers en spandoeken. Er is namelijk weinig feestelijks. Alleen een winkeltje met een paar kraampjes. Het bewijs van je bijna onmenselijke inspanningen is een paal met een bord ‘Sommet du Mont Ventoux 1910 m’ erop, waar de renners elkaar dan ook continu fotograferen. Maar het uitzicht maakt dit alles meer dan goed.
De top was bereikt! Nu begon onze volgende uitdaging: de afdaling. Of eigenlijk, mijn uitdaging.
[cliffhanger]
Het mag dan de watjesroute zijn, hij was wel erg mooi. En omdat we toch de toeristische route deden, vonden we dat we het ons ook wel konden permitteren om onderweg uitgebreid foto’s te maken. Van de dieppaarse lavendelvelden, van de schitterende uitzichten over het dal (het was helder en je kon echt ver kijken), maar natuurlijk ook van onszelf in actie (voor een scherp beeld reden we om de beurt in slow motion voor de camera langs). Kortom, het was een prima dagje uit. Het was niet al te warm en soms kregen we wat extra verkoeling van de mistralwind.
Plotseling doemde hij op, de top van de Mont Ventoux! Het gevreesde maanlandschap, waar Tom Simpson in ’67 de uitputtingsslag verloor en het leven liet. Ons fietstochtje was voorbij, voor ons lag de klim der klimmen. Waren we tot dan toe amper een wielrenner tegengekomen, nu stikte het ervan. We voegden ons bij de andere dwazen. Nu is gemiddeld 8,5% stijgen sowieso afzien, maar de mistralwind – die in het kale landschap alle ruimte had – maakte het afschrikwekkend zwaar. Had je de wind recht van voren, dan suisde hij om je hoofd en was het moeilijk je benen nog rond te krijgen. Pakte hij je plotseling in de flank, dan maakte je met fiets en al een flinke zwieper opzij.
Halverwege hield ik even halt om te wachten op mijn zwager. Een jongen in clubtenue trapte me voorbij. Ver voorover gebogen hing hij over zijn stuur. ‘Wat een kútwind!’, riep hij uit.
De laatste bocht, voor de top. Even voor de leken: verwacht boven geen finishstreep met vlaggen, slingers en spandoeken. Er is namelijk weinig feestelijks. Alleen een winkeltje met een paar kraampjes. Het bewijs van je bijna onmenselijke inspanningen is een paal met een bord ‘Sommet du Mont Ventoux 1910 m’ erop, waar de renners elkaar dan ook continu fotograferen. Maar het uitzicht maakt dit alles meer dan goed.
De top was bereikt! Nu begon onze volgende uitdaging: de afdaling. Of eigenlijk, mijn uitdaging.
[cliffhanger]
19 juni 2011
Lieveheersbeestje
Coccinelle (spreek uit: koksinelle). Oftewel Lieveheersbeestje. Een mooie naam, voor een ezel. Coccinelle had geen stippen, maar een grijze vacht, met een vleugje bruin er doorheen. Haar oren waren groot, haar ogen diepbruin. Op haar rug droeg ze twee grote tassen, aan elke kant een. In de tassen zaten onze rugzakken en een koeltas met onze verrassingslunch.
We hadden de route langs het kanaal gekozen. Als ons ezeltje niet wilde doorlopen, dan mochten we haar met een takje – ‘zachtjes!’, hadden ze gezegd – een tikje op haar billen geven. Maar dat bleek niet nodig. Een ‘hop, hop, hop Coccinelle’ , bleek voldoende om haar te laten doorlopen. Zou ze er lol in hebben?, vroegen we ons af. Het was moeilijk te zien. Ze kwispelde niet met haar staart, begon niet enthousiast te hijgen, sprong niet tegen ons op, gaf geen kopjes, begon niet luid te spinnen. En wat doen ezels ook weer? O ja, balken deed ze ook niet. Wel nam ze al lopend af en toe een hap gras uit de berm.
Tijdens de lunch mocht ze grazen, maar kwam toch even bij ons kijken. Zou ze ons lief vinden? Haar donkere ogen verraadden niets. Of wilde ze misschien een hapje quiche? Of vond ze het gewoon gezellig om ons gezelschap te houden? We wisten het niet. Gedurende de tweede helft van onze tocht begon ze langzamer te lopen. Zou ze moe zijn? Zou ze het warm hebben? De eindbestemming kwam steeds dichterbij. En de hoefjes van ons Lieveheersbeestje gingen steeds minder snel. Steeds vaker moesten we het takje gebruiken.
We liepen de laatste brug op. En plotseling bleef het ezeltje stilstaan. Geen poot wilde ze meer verzetten. Vriendelijk vroegen we haar om door te lopen. Coccinelle luisterde uiteindelijk en traag liep ze omhoog. Ik zette haar in de schaduw en haalde de tassen van haar rug, en haalde ook de dekens eraf. Haar rug was warm. Bij het afscheid gaf ze me een duw, met haar neus.
We hadden de route langs het kanaal gekozen. Als ons ezeltje niet wilde doorlopen, dan mochten we haar met een takje – ‘zachtjes!’, hadden ze gezegd – een tikje op haar billen geven. Maar dat bleek niet nodig. Een ‘hop, hop, hop Coccinelle’ , bleek voldoende om haar te laten doorlopen. Zou ze er lol in hebben?, vroegen we ons af. Het was moeilijk te zien. Ze kwispelde niet met haar staart, begon niet enthousiast te hijgen, sprong niet tegen ons op, gaf geen kopjes, begon niet luid te spinnen. En wat doen ezels ook weer? O ja, balken deed ze ook niet. Wel nam ze al lopend af en toe een hap gras uit de berm.
Tijdens de lunch mocht ze grazen, maar kwam toch even bij ons kijken. Zou ze ons lief vinden? Haar donkere ogen verraadden niets. Of wilde ze misschien een hapje quiche? Of vond ze het gewoon gezellig om ons gezelschap te houden? We wisten het niet. Gedurende de tweede helft van onze tocht begon ze langzamer te lopen. Zou ze moe zijn? Zou ze het warm hebben? De eindbestemming kwam steeds dichterbij. En de hoefjes van ons Lieveheersbeestje gingen steeds minder snel. Steeds vaker moesten we het takje gebruiken.
We liepen de laatste brug op. En plotseling bleef het ezeltje stilstaan. Geen poot wilde ze meer verzetten. Vriendelijk vroegen we haar om door te lopen. Coccinelle luisterde uiteindelijk en traag liep ze omhoog. Ik zette haar in de schaduw en haalde de tassen van haar rug, en haalde ook de dekens eraf. Haar rug was warm. Bij het afscheid gaf ze me een duw, met haar neus.
10 juni 2011
Witte bus
In hun witte autobus hadden ze vlak voor ons afgelegen vakantiehuis staan wachten. Terwijl ik ondertussen mijn spulletjes van de achterbank van de auto had gepakt. De mannen hadden de hele dag aan het huis gewerkt tegenover het onze. Maar waarom hadden ze gewacht met doorrijden? Zouden ze vanavond terugkomen? Om ons iets aan te doen?
Ik legde het voor aan M. ‘Ach joh, wat haal jij je nou toch allemaal in je hoofd!? Maak je toch niet zo druk.’ Ze sloeg de pagina van haar boek om.
’s Avonds keken we naar The Killing, een populaire Deense thriller over een meisje dat is verkracht. ‘Durf je nog een aflevering aan?’, pestte M. me. Tijdens het kijken waren mijn oren continu gespitst. Op een auto die kwam aanrijden. Op de achterdeur waaraan werd gemorreld. Of aan een raam. Ik deed toch maar even de gordijnen dicht.
De serie was afgelopen en we gingen slapen.
Het duurde even voor ik de slaap kon vatten, maar de rest van de nacht sliep ik een diepe slaap. Ik werd pas wakker toen M. de kamer uit sloop met de bedoeling om me juist niet wakker te maken. Uren was ze al wakker en ze had geen oog dicht gedaan. Vanwege die mannen met de witte bus. En ze hoorde steeds allemaal vreemde geluiden.
‘Koffie?’, vroeg ik opgewekt.
Ik legde het voor aan M. ‘Ach joh, wat haal jij je nou toch allemaal in je hoofd!? Maak je toch niet zo druk.’ Ze sloeg de pagina van haar boek om.
’s Avonds keken we naar The Killing, een populaire Deense thriller over een meisje dat is verkracht. ‘Durf je nog een aflevering aan?’, pestte M. me. Tijdens het kijken waren mijn oren continu gespitst. Op een auto die kwam aanrijden. Op de achterdeur waaraan werd gemorreld. Of aan een raam. Ik deed toch maar even de gordijnen dicht.
De serie was afgelopen en we gingen slapen.
Het duurde even voor ik de slaap kon vatten, maar de rest van de nacht sliep ik een diepe slaap. Ik werd pas wakker toen M. de kamer uit sloop met de bedoeling om me juist niet wakker te maken. Uren was ze al wakker en ze had geen oog dicht gedaan. Vanwege die mannen met de witte bus. En ze hoorde steeds allemaal vreemde geluiden.
‘Koffie?’, vroeg ik opgewekt.
8 juni 2011
Duathlon
We parkeerden de auto in het dorp. De achterklep van de auto naast ons stond open. Een Française pakte haar frame uit de achterbak en zette het op de grond. Het zag er spiksplinternieuw uit. De vrouw had hoezen voor haar wielen, ze had een strak pakje aan, een flitsende sportieve zonnebril op haar neus. ‘Ai, je concurrente’, zei M. Ik begon ‘m stiekem een beetje te knijpen.
Om drie uur was de start. Ik had nog bijna een uur. Bij de inschrijfbalie heerste even verwarring. ‘Wat!? Heeft ze geen licentie?’, zei de dame achter de tafel. Na wat heen en weer gediscussieer was het opgelost. Ik was op speciale uitnodiging – onze huiseigenaar was de organisator van het evenement – dus was het goed. Wel moest de arts mijn fysieke gesteldheid nog even keuren. Met zijn stethoscoop luisterde hij op drie plekken naar mijn hart en vulde een verklaring in. Zo. Goedgekeurd.
Op een speciaal veldje kon ik mijn fiets en schoenen neerzetten. Maar niet voordat de official mijn helm had gekeurd (ik moest hem strakker zetten) en mijn arm en been met rode stift werden voorzien van een nummer. Ik zette mijn fiets tussen alle, zo leek het, enorm geavanceerde fietsen met dikke buizen. Die ik niet had. Ik zou me hierdoor niet uit het veld laten slaan. Dat materieel is alleen maar ter compensatie van een slechte conditie, hield ik mezelf voor.
Even was de spanning weg, tijdens het officiële fotomoment. Er werd een speciale tribune uitgeklapt waarop alle vrijwilligers en deelnemers moesten plaatsnemen. ‘Cickerikeeeeee’ riep iedereen, of iets wat erop leek, en de kiek was gemaakt. Verder met de mentale voorbereiding op de wedstrijd. Even werd de spanning weer doorbroken toen de speaker (onze huiseigenaar) mij via zijn microfoon voorstelde aan het publiek als de Hollandse schrijfster van twee boeken die hier op vakantie was en ter inspiratie vandaag meedeed aan het evenement.
Na de kinderhardloopwedstrijd, het praatje van de burgemeester en van de wedstrijdleiding konden we ein-de-lijk starten. De 4 kilometer hardlopen was een hel. Bergop en -af over de weg, maar ook over oneffen bos- en grindpaden. Het fietsen ging mij stukken beter af. In de eerste ronde van 18 km haalde ik zelfs een aantal deelnemers in. Het parcours had met flinke klimmen een zwaar begin en een zwaar einde. Halverwege de tweede fietsronde was mijn energie opeens op. Weg. De beklimming van de laatste heuvel was dan ook een beproeving.
Maar er was niets in mijn hoofd dat wilde opgeven. Ik moest en zou het afmaken. Tijdens het hardlopen moest ik een moment denken aan de Olympische Spelen van 1984, aan die marathonvrouw die gevaarlijk zwalkend de finishlijn haalde. Desnoods ga ik zo, dacht ik. Met mijn sukkeldrafje haalde ik een man in. Hij kon niet meer, hij liep. Na de laatste helling ging het steil naar beneden richting finish. Mijn lief stond te zwaaien, maakte een paar foto’s. Toen ik over de streep kwam, zag ik wat glinsteren in haar ogen. Ze was blij. En ik ook. Dolblij. Het hele dorp leek blij: Félicitations!
Om drie uur was de start. Ik had nog bijna een uur. Bij de inschrijfbalie heerste even verwarring. ‘Wat!? Heeft ze geen licentie?’, zei de dame achter de tafel. Na wat heen en weer gediscussieer was het opgelost. Ik was op speciale uitnodiging – onze huiseigenaar was de organisator van het evenement – dus was het goed. Wel moest de arts mijn fysieke gesteldheid nog even keuren. Met zijn stethoscoop luisterde hij op drie plekken naar mijn hart en vulde een verklaring in. Zo. Goedgekeurd.
Op een speciaal veldje kon ik mijn fiets en schoenen neerzetten. Maar niet voordat de official mijn helm had gekeurd (ik moest hem strakker zetten) en mijn arm en been met rode stift werden voorzien van een nummer. Ik zette mijn fiets tussen alle, zo leek het, enorm geavanceerde fietsen met dikke buizen. Die ik niet had. Ik zou me hierdoor niet uit het veld laten slaan. Dat materieel is alleen maar ter compensatie van een slechte conditie, hield ik mezelf voor.
Even was de spanning weg, tijdens het officiële fotomoment. Er werd een speciale tribune uitgeklapt waarop alle vrijwilligers en deelnemers moesten plaatsnemen. ‘Cickerikeeeeee’ riep iedereen, of iets wat erop leek, en de kiek was gemaakt. Verder met de mentale voorbereiding op de wedstrijd. Even werd de spanning weer doorbroken toen de speaker (onze huiseigenaar) mij via zijn microfoon voorstelde aan het publiek als de Hollandse schrijfster van twee boeken die hier op vakantie was en ter inspiratie vandaag meedeed aan het evenement.
Na de kinderhardloopwedstrijd, het praatje van de burgemeester en van de wedstrijdleiding konden we ein-de-lijk starten. De 4 kilometer hardlopen was een hel. Bergop en -af over de weg, maar ook over oneffen bos- en grindpaden. Het fietsen ging mij stukken beter af. In de eerste ronde van 18 km haalde ik zelfs een aantal deelnemers in. Het parcours had met flinke klimmen een zwaar begin en een zwaar einde. Halverwege de tweede fietsronde was mijn energie opeens op. Weg. De beklimming van de laatste heuvel was dan ook een beproeving.
Maar er was niets in mijn hoofd dat wilde opgeven. Ik moest en zou het afmaken. Tijdens het hardlopen moest ik een moment denken aan de Olympische Spelen van 1984, aan die marathonvrouw die gevaarlijk zwalkend de finishlijn haalde. Desnoods ga ik zo, dacht ik. Met mijn sukkeldrafje haalde ik een man in. Hij kon niet meer, hij liep. Na de laatste helling ging het steil naar beneden richting finish. Mijn lief stond te zwaaien, maakte een paar foto’s. Toen ik over de streep kwam, zag ik wat glinsteren in haar ogen. Ze was blij. En ik ook. Dolblij. Het hele dorp leek blij: Félicitations!
7 juni 2011
Diner au village
Wat moesten we verwachten van een ‘Repas traditionnel’ in het dorp vlakbij ons huis? Ik had geprobeerd om me er zo weinig mogelijk bij voor te stellen. Behalve dat we als de enige twee toeristen enorm zouden opvallen. Tussen al die boeren. Maar we zouden gewoon gaan en we zouden het wel zien. Tenslotte waren we ook zo weer thuis.
Natuurlijk waren er de boeren. Sommige leken zo uit een reclame voor Paturain te zijn gestapt. Maar ook hun broers en zussen, dochters, kleinkinderen, achterkleinkinderen, neven en nichten waren er. Kortom, iedereen was er. En iedereen kende elkaar. We werden hartelijk ontvangen door de eigenaar van ons huis. Hij bestelde een biertje voor ons bij de biertent. Ondertussen vertelde hij honderduit over ‘zijn’ dorp, waar hij was geboren en getogen. Op de achtergrond speelde de coverband zich alvast in. Wat waren ze goed! Maar dat was niet de enige verrassing.
Te beginnen met het dienblad vol met lokale lekkernijen dat we kregen uitgereikt. Op de lange tafels stonden plastic kannen met wijn, die voortdurend werden bijgeschonken. Families en vrienden schoven bij elkaar aan. Ze aten, en praatten alsof ze elkaar in jaren niet hadden gesproken. En proostten. Nog maar eens een keer. Ook wij schoven aan, op een uit willekeur gekozen plaats aan een van de lange tafels. Ook wij aten en praatten over van alles en nog wat. En proostten. Nog maar eens een keer. Aan het eind van de avond hadden we er drie vrienden ‘from downunder’ bij. Het was een prachtige avond geworden: gezellig, great, magnifique!
Natuurlijk waren er de boeren. Sommige leken zo uit een reclame voor Paturain te zijn gestapt. Maar ook hun broers en zussen, dochters, kleinkinderen, achterkleinkinderen, neven en nichten waren er. Kortom, iedereen was er. En iedereen kende elkaar. We werden hartelijk ontvangen door de eigenaar van ons huis. Hij bestelde een biertje voor ons bij de biertent. Ondertussen vertelde hij honderduit over ‘zijn’ dorp, waar hij was geboren en getogen. Op de achtergrond speelde de coverband zich alvast in. Wat waren ze goed! Maar dat was niet de enige verrassing.
Te beginnen met het dienblad vol met lokale lekkernijen dat we kregen uitgereikt. Op de lange tafels stonden plastic kannen met wijn, die voortdurend werden bijgeschonken. Families en vrienden schoven bij elkaar aan. Ze aten, en praatten alsof ze elkaar in jaren niet hadden gesproken. En proostten. Nog maar eens een keer. Ook wij schoven aan, op een uit willekeur gekozen plaats aan een van de lange tafels. Ook wij aten en praatten over van alles en nog wat. En proostten. Nog maar eens een keer. Aan het eind van de avond hadden we er drie vrienden ‘from downunder’ bij. Het was een prachtige avond geworden: gezellig, great, magnifique!
4 juni 2011
Filosofie van de heuvel
Een schrijver annex hippie en een Russische fotografe besluiten spontaan om van Leiden naar Rome te fietsen. Totaal onvoorbereid gaan ze op pad. En juist dat maakt het hele reisverslag zo boeiend. En dat de schrijver zo lekker schrijft. Hij neemt je mee die verschrikkelijke berg op, zet je met gemak tussen de norse Belgen in een dorpscafé of laat je dwalen door de smalle steegjes van Genua. Ik heb echt genoten van dit boek. En wat de filosofie van de heuvel nu is? Ook dat legt de schrijver haarfijn uit. En nu ga ik een stukje fietsen, door de heuvels.
3 juni 2011
Beestenboel
Ons tijdelijke thuis ligt op een heuvel. Behalve wij wonen er ook een heleboel dieren. Als eerste ontmoetten wij de labrador van de eigenaar. Met een brede glimlach kwam hij op ons af gerend. Net zo blij als wij dat we eindelijk waren gearriveerd. Waar de eigenaar gaat, gaat zijn hond. Zitten we met een boekje bij het zwembad, worden we eerst begroet door de vrolijke viervoeter. Daarna door zijn baasje: ‘Bonjour! Ça va bien?’ Zowel baas als hond zijn altijd in een bijzonder goed humeur.
Het hondje van onze lieve buurvrouw lijkt altijd ‘on a mission’. Ze loopt onze tuin in, kijkt niet op of om en gaat op zoek. In draf speurt ze met de kop omlaag de hele tuin af. Haar neus scheert over het gras. De ene keer naar een geschikte plek om te plassen (midden in de tuin, merci!). De andere keer staat ze op haar achterpoten bij de barbecue, op zoek naar een restje vlees of vis. Natuurlijk helpen we haar even.
Niet te missen zijn de vogeltjes die de bomen in onze tuin bevolken. Je hoort ze meer, dan dat je ze ziet. De een kwettert dat het een lieve lust is, de ander stoot als antwoord een kort getjilp uit. Een duif wil ook laten weten dat hij er is en koert er op los. Achterin de tuin klopt een specht op een boomstam. Hij draagt op zijn eigen manier bij aan het gesprek. De krekels vormen samen het achtergrondkoor.
Voor ons minder alledaagse bewoners zijn de hagedisjes die over het terras schieten. Om soms stokstijf te blijven zitten, in de hoop dat niemand ze ziet. Aanleiding voor ons om het verschil tussen een salamander en een reptiel weer even helder op het netvlies te krijgen. Een salamander zwemt, een hagedis niet. Gelukkig, ze durven dus niet in het zwembad.
Last but not least zijn er natuurlijk insecten. Sommige maken een heleboel geluid. Zoals de vlieg en zijn grote broer de bromvlieg. Waarom vliegen ze toch altijd door een open raam naar binnen? Om vervolgens luid brommend te zoeken naar datzelfde raam om weer te ontsnappen? Maar er zijn ook stille insecten. Zoals de vlinders die van bloem naar grasspriet naar je tenen en weer naar een struikje fladderen. Of de groene torretjes, spinnetjes en zwarte kevers waarvan ik de namen niet ken. Aangenaam of niet, allemaal bewonen ze samen met ons het huis en de tuin. Ons zomerhuis met zwembad.
Het hondje van onze lieve buurvrouw lijkt altijd ‘on a mission’. Ze loopt onze tuin in, kijkt niet op of om en gaat op zoek. In draf speurt ze met de kop omlaag de hele tuin af. Haar neus scheert over het gras. De ene keer naar een geschikte plek om te plassen (midden in de tuin, merci!). De andere keer staat ze op haar achterpoten bij de barbecue, op zoek naar een restje vlees of vis. Natuurlijk helpen we haar even.
Niet te missen zijn de vogeltjes die de bomen in onze tuin bevolken. Je hoort ze meer, dan dat je ze ziet. De een kwettert dat het een lieve lust is, de ander stoot als antwoord een kort getjilp uit. Een duif wil ook laten weten dat hij er is en koert er op los. Achterin de tuin klopt een specht op een boomstam. Hij draagt op zijn eigen manier bij aan het gesprek. De krekels vormen samen het achtergrondkoor.
Voor ons minder alledaagse bewoners zijn de hagedisjes die over het terras schieten. Om soms stokstijf te blijven zitten, in de hoop dat niemand ze ziet. Aanleiding voor ons om het verschil tussen een salamander en een reptiel weer even helder op het netvlies te krijgen. Een salamander zwemt, een hagedis niet. Gelukkig, ze durven dus niet in het zwembad.
Last but not least zijn er natuurlijk insecten. Sommige maken een heleboel geluid. Zoals de vlieg en zijn grote broer de bromvlieg. Waarom vliegen ze toch altijd door een open raam naar binnen? Om vervolgens luid brommend te zoeken naar datzelfde raam om weer te ontsnappen? Maar er zijn ook stille insecten. Zoals de vlinders die van bloem naar grasspriet naar je tenen en weer naar een struikje fladderen. Of de groene torretjes, spinnetjes en zwarte kevers waarvan ik de namen niet ken. Aangenaam of niet, allemaal bewonen ze samen met ons het huis en de tuin. Ons zomerhuis met zwembad.
2 juni 2011
Championnat
‘Do you want to participate?’, vroeg de eigenaar van ons vakantiehuis op onze aankomstdag. Hij had mijn twee fietsen gezien (‘I also have a Specialized’, waarbij hij twee duimen omhoog stak) en vroeg of ik wilde meedoen aan het ‘Championnat d’Aquitaine’. Een duathlon: 4 km hardlopen, 32 km fietsen en 4 km hardlopen. Door hem zelf georganiseerd ter ere van het Fête Annuelle voor de hele streek, de Aquitaine.
Voor ik het wist, zei ik: ‘Sure, why not?’ Nu ga ik dus meedoen aan dit regionale kampioenschap. Zondag. Ik moet nog wel even een stukje hardlopen, om te kijken of dat nog een beetje gaat. Want ik wil natuurlijk wel de snelste vrouw zijn. En die 100 euro winnen. Hoeveel flesjes lekkere Franse wijn zou je daarvan kunnen kopen?
P.S. Samen doen we mee aan het Repas Traditionnel. Een openluchtdiner met regionale dranken en gerechten voor de inwoners van het dorp en omgeving. Wordt vervolgd. Evenals mijn wedstrijdavontuur.
Voor ik het wist, zei ik: ‘Sure, why not?’ Nu ga ik dus meedoen aan dit regionale kampioenschap. Zondag. Ik moet nog wel even een stukje hardlopen, om te kijken of dat nog een beetje gaat. Want ik wil natuurlijk wel de snelste vrouw zijn. En die 100 euro winnen. Hoeveel flesjes lekkere Franse wijn zou je daarvan kunnen kopen?
P.S. Samen doen we mee aan het Repas Traditionnel. Een openluchtdiner met regionale dranken en gerechten voor de inwoners van het dorp en omgeving. Wordt vervolgd. Evenals mijn wedstrijdavontuur.
Lek
Ik stond in de berm, zo’n 8 kilometer van mijn eindbestemming vandaan. Ruim 40 kilometer had ik achter de rug. Over de heuvels had ik langs velden en bossen gefietst. Over strak geasfalteerde wegen. Maar ook over binnendoorweggetjes. Die me langs dorpjes van vaak niet meer dan vier boerderijen voerden. Koeien die me loom aanstaarden. Vaak lag er zand en grint op die weggetjes. Het resultaat: een lekke band. Erger nog: een lekke achterband.
Ik keek links en rechts de weg af. Het was stil, nul verkeer. Weinig kans op een behulpzame Fransman die dat arme fietsmeisje wel even zou helpen. In dit geval zat er dus niets anders op dan mijn fiets om te keren en dit varkentje zelf te wassen. Ik bekeek mijn achterwiel. Hoe krijg ik in godsnaam dat wiel eraf?, dacht ik bij mezelf. En vooral, hoe krijg ik het er samen met die ketting weer fatsoenlijk op? Stomme doos, zei ik. Mezelf vervloekend dat ik me er nooit in had verdiept hoe je een achterband verwisselt.
Ik besloot om de hulptroepen in te schakelen. De mobiele bereikbaarheid van het vakantiehuis was ongeveer nihil, dus zette ik alle middelen in. Ik stuurde een e-mail, een whatsapp-bericht en een sms. Zo. Ik zette mijn fiets weer op zijn wielen. Een sms-bericht terug, hulp was onderweg! Ok, nu dus wachten. Ik keek om me heen. Nutteloos blijven staan is ook zoiets. Zou ik misschien toch even het pompje proberen? Verrek! Het werkte. Ik stuurde snel een bericht dat hulp niet meer nodig was en fietste zo hard ik kon. Natuurlijk liep de band leeg, en moest ik pompen. Steeds vaker. Ik gaf het op. Dan maar lopen.
Tuut tuut! Daar was mijn hulp. Die was toch gekomen. Fijn! We legden de fiets achterin de auto en reden de heuvel op naar het vakantiehuis. Ik besloot om de band meteen te verwisselen. Ik had er een internetpagina bij gezocht om me te vertellen hoe het moest. Anderhalf uur deed ik erover. Wat een gedoe! Toch was ik best een beetje trots. Maar het record bandenwisselen zal ik wel nooit halen.
Ik keek links en rechts de weg af. Het was stil, nul verkeer. Weinig kans op een behulpzame Fransman die dat arme fietsmeisje wel even zou helpen. In dit geval zat er dus niets anders op dan mijn fiets om te keren en dit varkentje zelf te wassen. Ik bekeek mijn achterwiel. Hoe krijg ik in godsnaam dat wiel eraf?, dacht ik bij mezelf. En vooral, hoe krijg ik het er samen met die ketting weer fatsoenlijk op? Stomme doos, zei ik. Mezelf vervloekend dat ik me er nooit in had verdiept hoe je een achterband verwisselt.
Ik besloot om de hulptroepen in te schakelen. De mobiele bereikbaarheid van het vakantiehuis was ongeveer nihil, dus zette ik alle middelen in. Ik stuurde een e-mail, een whatsapp-bericht en een sms. Zo. Ik zette mijn fiets weer op zijn wielen. Een sms-bericht terug, hulp was onderweg! Ok, nu dus wachten. Ik keek om me heen. Nutteloos blijven staan is ook zoiets. Zou ik misschien toch even het pompje proberen? Verrek! Het werkte. Ik stuurde snel een bericht dat hulp niet meer nodig was en fietste zo hard ik kon. Natuurlijk liep de band leeg, en moest ik pompen. Steeds vaker. Ik gaf het op. Dan maar lopen.
Tuut tuut! Daar was mijn hulp. Die was toch gekomen. Fijn! We legden de fiets achterin de auto en reden de heuvel op naar het vakantiehuis. Ik besloot om de band meteen te verwisselen. Ik had er een internetpagina bij gezocht om me te vertellen hoe het moest. Anderhalf uur deed ik erover. Wat een gedoe! Toch was ik best een beetje trots. Maar het record bandenwisselen zal ik wel nooit halen.
Abonneren op:
Posts (Atom)